A water test combined with pulse oximetry using coughing, choking and voice alteration as endpoints is currently the best method to screen patients with neurological disorders for dysphagia. Further research is needed to establish the most effective standardized administration procedure for such a water test, and to assess the value of pulse oximetry, in addition to a trial swallow to detect silent aspiration.
The Community Integration Questionnaire is possibly suitable for use in people with aphasia when measuring participation, but data on its psychometric properties in people with aphasia are absent.
The clinimetric properties of the LIFE-H were moderate to good. The validity of LIFE-H was as good as the validity of the Impact on Autonomy and Participation and the London Handicap Scale, but the latter questionnaires were shorter and much easier to administer.
PurposeThe adaptation of the Dutch Swal-Qol questionnaire to an interview format suitable for dysphagic patients with communicative and/or cognitive problems and evaluation of the feasibility and test–retest reliability.MethodsAn observational study with two measurements within a 2-week time period in a sample of 57 stroke patients with dysphagia in a nursing home environment. The interview version of the Swal-Qol was evaluated in the total group and in subgroups of patients with and without communicative and/or cognitive problems.ResultsThe constructed interview version was considered feasible from an expert’s and patient’s point of view. The overall score and seven subscales of the Swal-Qol showed an excellent test–retest reliability (k > 0.75), and two subscales were considered good (k > 0.60).ConclusionsThis study showed that using a structured, and at the same time flexible, interview format tailored to the individual needs of stroke patients enhances the feasibility and does not compromise the test–retest reliability.
Casus Sinds een week is mevrouw Jansen bij u in behandeling. Bij mevrouw Jansen is in 1998 de diagnose multiple sclerose (MS) gesteld. Het verloop is geleidelijk progressief, zonder remissie. Ze is 57 jaar, getrouwd en heeft 2 uitwonende zonen van 22 en 26 jaar. Ze heeft vele stoornissen waarvan ze weet dat er geen vooruitzicht op herstel is. Tijdens de anamnese geeft mevrouw duidelijk aan dat ze moeite heeft met het uitvoeren van veel dagelijkse activiteiten. Maar vooral dat ze het idee heeft dat ze minder deelneemt aan het maatschappelijk leven. Ze voelt zich zo nutteloos.Uw zorgverzekeraar vraagt om bij chronische patie¨nten een zorgplan op te stellen. Hierbij zijn metingen vereist om het stellen van de gedetailleerde fysiotherapeutische diagnose en de resultaten van de behandeling transparant te maken. U vraagt zich af hoe u de belangrijkste problemen van mevrouw Jansen kunt meten. De mobiliteit van haar gewrichten kunt u wel in kaart brengen met een goniometer, maar daar gaat het bij mevrouw helemaal niet om. De kernpunten die u wilt meten zijn: het participatieniveau van mevrouw Jansen, welke activiteiten en maatschappelijke rollen problematisch zijn en welke voor mevrouw Jansen het belangrijkste zijn. Dan herinnert u zich het artikel in het tijdschrift Stimulus, dat ging over het gebruiken van vragenlijsten.Voorgaande casus geeft aan dat veel problemen bij chronische patie¨nten niet alleen liggen op het gebied van functiestoornissen maar ook op het niveau van activiteiten en participatie. In het artikel van Swinkels in het derde nummer van Stimulus in 2003 staat een stappenplan beschreven over het vinden van geschikte vragenlijsten. In dit artikel wordt dit stappenplan toegepast om geschikte instrumenten voor het meten van activiteiten en participatie te vinden. Maar eerst volgt een beschrijving wat er onder participatie verstaan wordt.
Wat is particpatie?In figuur 1 is het model van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) weergegeven (WHO, 2001). De ICF is de gereviseerde versie van de ICIDH II. In de figuur staan de twee componenten van functionele gezondheidstoestand, die elk weer onderverdeeld zijn in twee aspecten. De eerste component is het functioneren dat onderverdeeld is in enerzijds functies en anatomische eigenschappen en anderzijds activiteiten en participatie. In de ICF worden activiteiten gedefinieerd als 'onderdelen van iemands handelen', terwijl participatie iemands deelname aan het maatschappelijk leven, aangeeft. De tweede component bestaat uit externe en persoonlijke factoren. Deze factoren beı¨nvloe-den de lichamelijke functies, de activiteiten en de maatschappelijke participatie (figuur 1). In de ICF worden activiteiten en participatie verdeeld in de volgende negen domeinen: 1) leren en toepassen van kennis; 2) algemene taken en eisen; 3) communicatie; 4) mobiliteit; 5) zelfverzorging; 6) huishouden; 7) interpersoonlijke interacties en relaties; 8) opleiding, beroep en economisch leven; 9) maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven. Elk van deze do...
scite is a Brooklyn-based organization that helps researchers better discover and understand research articles through Smart Citations–citations that display the context of the citation and describe whether the article provides supporting or contrasting evidence. scite is used by students and researchers from around the world and is funded in part by the National Science Foundation and the National Institute on Drug Abuse of the National Institutes of Health.