Deze bijdrage schetst de oorsprong en de genese van de passages over de ‘ inquisitie’ in de eerste Apologie van Willem van Oranje uit 1568. Voor de reconstructie van diens politieke en religieuze propaganda tussen 1559 en 1568 wordt de intussen digitaal beschikbare correspondentie van Oranje geanalyseerd, eerder dan het drukwerk dat Oranje liet produceren in de eerste momenten waarin hij zich als rebel zou profileren door zijn vlucht naar het Heilig Roomse Rijk. Vanuit een defensieve houding zou de prins van Oranje steeds vaker het inquisitie-thema aansnijden, eerst tegenover Duitse correspondenten, vervolgens geleidelijk sterker in de Nederlanden. Toch gebruikte hij het geladen woord steeds voor een andere inhoud : aanvankelijk was Granvelle met diens ‘ mandaten’ de aanstoker van de inquisitie, vervolgens verbond hij de inquisitie met de reeds bestaande plakkaten, daarna met de pas afgekondigde Tridentijnse decreten en ten slotte met de nieuwe eed en de komst van Alva. Ook blijkt dat de prins duidelijk verschillende propaganda-of verdedigingsregisters gebruikte bij verschillende correspondenten. Waar hij in brieven naar de Spaans Habsburgse zijde vaak zich als loyale opposant profileerde, zou hij bij diens Duitse correspondenten vaak de bestaande Zwarte Legende over de angst van de Spaanse inquisitie en het Spaans-pauselijke wereldcomplot uitbuiten.