Inleiding en verantwoording
Vragen naar aanleiding van een promotieHet gebeurt in Nederland niet zo vaak dat de wereld van professioneel begeleiden object is van wetenschappelijk onderzoek. Nog minder frequent is het uitmonden van zo'n onderzoek in een academisch proefschrift (Andriessen, 1975;Griffioen, 1980 (Coenen, 2003b) 1 . In een kritische bespreking willen wij de vraag beantwoorden welke theoretische en methodische inzichten de lezer aan deze publicaties kan ontlenen. Dan gaat het er eerst en vooral om of hij de ontwikkeling van supervisiekunde correct weergeeft. Daarna, niet minder belangrijk, komt de vraag of zijn conclusies zijn voorzien van verdedigbare argumentatie. Ten slotte beantwoorden we de vraag in hoeverre zijn voorstellen voor verbetering van begeleidingskundige praktijken vruchtbaar zijn in het licht van de professionele en wetenschappelijke dialoog.
Verantwoording bij een complicatieBij het beantwoorden van deze vragen doet zich een complicatie voor. In de beide publicaties liggen de lvsb als beroepsvereniging en het tijdschrift Supervisie in opleiding en beroep (vanaf 2003 Supervisie en Coaching), ja eigenlijk grote delen van superviserend Nederland onder vuur. Omdat uit zijn onderneming blijkt dat Coenen vooral met genoemd tijdschrift niet is ingenomen, is het de vraag of wij als lid van de redactie van een bekritiseerd vakblad (en persoonlijk als besproken auteurs) wel het meest geschikt zijn om de genoemde publicaties op correcte wijze (dat wil zeggen, integer) te recenseren. Een kritische bespreking zou immers kunnen lijken op verdediging, een tegenaanval of (erger) wraak uit persoonlijke gekrenktheid. En daar zouden de lezers terecht geen boodschap aan moeten hebben 2 . Desondanks menen wij dat het vanuit onze positie, misschien zelfs juist daardoor, mogelijk is een tekst op de eigen merites te beoordelen: is deze te zien als een zinvolle bijdrage aan de dialoog over professionele vormen van begeleiding, uitgaande van de nodige objectiviteit en andere kenmerken van het wetenschappelijke en professionele discours? Omdat wij ook als redactieleden betrokken waren bij de door Coenen waargenomen ontwikkelingen, zijn we in de gelegenheid na te gaan of zijn beschrijvingen correct en de conclusies steekhoudend zijn. Voor ons geldt echter als centrale vraag in welke Hans Bennink, en, (*) Drs. Hans Bennink is onder meer supervisor en drs. Willemine Regouin is onder meer leersupervisor. Zij schreven het artikel als lid van de redactie van dit tijdschrift. 1 We gaan in onze beschrijving uit van de dissertatie, geven ter plekke aan op welke punten dissertatie en handelseditie verschillen en proberen zo veel mogelijk naar beide teksten te verwijzen.2 Het overwogen alternatief van een recensent buiten het redactiecircuit bleek geen oplossing. Deze kan door de associatie met het tijdschrift hetzelfde verwijt treffen als personen binnen dit circuit.