Traditioneel wordt door inzichtgevende psychotherapeuten veel belang gehecht aan de kwaliteit van de therapeutische relatie. Zowel binnen het psychoanalytische referentiekader als binnen dat van de clie¨ntgerichte therapie wordt de therapeutische relatie gezien als een essentieel bestanddeel van de behandelingsmethode. Een dergelijke nadruk op de therapeutische relatie is lange tijd opvallend afwezig geweest binnen de gedragstherapie. In veel beschrijvingen van de gedragstherapeutische methode zijn verwijzingen naar de aard van de gewenste therapeutische relatie geheel afwezig. Waar zo'n beschrijving niet ontbreekt, is deze dikwijls bescheiden van omgang en qua inhoud van ondergeschikt belang.Gedragstherapeuten hebben gedurende lange tijd uitsluitend vertrouwd op de effectiviteit van probleemgerichte interventies. Daarmee zijn belangrijke vorderingen geboekt. Depressies, fobiee¨n en dwangstoornissen bijvoorbeeld, kunnen tegenwoordig redelijk goed worden behandeld met behulp van klachtgerichte gedragstherapeutische methoden. Toch neemt de belangstelling van gedragstherapeuten voor aspecten van de therapeutische relatie de laatste tijd toe. Ook uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de therapeutische relatie samenhang vertoont met de resultaten van klachtgerichte behandelingen (Schaap, Bennun, Schindler & Hoogduin, 1993).Bij onderzoek naar het verband tussen kwaliteit van de therapeutische relatie en behandelingseffecten speelt een aantal problemen. Ten eerste is het voor veel gedragstherapeuten onduidelijk wat moet worden verstaan onder een goede therapeutische relatie. Op dit gebied bestaat binnen de gedragstherapie nauwelijks theorievorming. Om de kwaliteit van de therapeutische relatie te operationaliseren is dikwijls leentjebuur gespeeld bij andere referentiekaders.Zo is bijvoorbeeld nagegaan in hoeverre gedragstherapeuten kenmerken vertonen als empathie, positieve en negatieve gezindheid, en incongruentie (Lietaer, 1976). Het is daarbij niet geheel duidelijk of deze eigenschappen, waarvan het belang vooral in clie¨ntgerichte therapie wordt benadrukt, ook zinvol zijn in directieve gedragstherapeutische behandelingen (De Beurs, Lange, Greven & Hylkema, 1990).Ten tweede speelt de vraag wie de kwaliteit van de therapeutische relatie moet beoordelen. In principe kan men kiezen voor de patie¨nt, voor de therapeut of voor een deskundige, onafhankelijke beoordelaar. Het blijkt dat het oordeel tussen therapeut en patie¨nt in hoge mate kan verschillen. Bij een klachtgerichte, geprotocolleerde behandeling van agorafobici bleek in de beginfase van de therapie geen enkele samenhang te bestaan tussen het oordeel van patie¨nten over de kwaliteit van de therapeutische relatie en dat van therapeuten. Aan het einde van de therapie was deze samenhang slechts matig (Korrelboom, 1995).Een derde probleem betreft het tijdstip waarop de kwaliteit van de therapeutische relatie moet worden vastgesteld. Enerzijds moet er voldoende gelegenheid zijn geweest om een therapeutische relatie tot ontwikkeling te laten komen, anderzijds kan ...