Beeld en zelfbeeld. 'Nederlandse identiteit' in politieke structuur en politieke cultuur tijdens de Republiek* PETER J. A. N. RIETBERGEN Sommige vragen lijken niet te beantwoorden. Zij vormen daarom een uitdaging. Aanleiding tot het onderhavige essay is het mij voorgelegde verzoek nader te reflecteren over 'Nederlandse identiteit en Nederlands identiteitsbesef' tijdens de periode van de Republiek 1 , zulks toegespitst op de vraag in hoeverre identiteit en identiteitsbesef ook in het politieke domein concreet werden. Deze vraag bracht mij, in het kader van de overigens conceptueel bepaald niet eenduidige begrippen 'identiteit' en 'identiteitsbesef', als vanzelf tot de problematiek van de verhouding tussen beeld en zelfbeeld. Immers, als identiteit al een historisch vaststelbare realiteit is, dan ontstaat zij toch ergens in het continuum tussen deze twee polen, dat soms ook een spanningsveld is. Niet alleen moet dan worden nagegaan hoe deze beide componenten zich tot elkaar verhouden, in casu of er sprake is van een zekere congruentie dan wel van een forse discrepantie, ook zal moeten worden bezien of niet het beeld op den duur het zelfbeeld mede is gaan bepalen, dan wel omgekeerd. De achttiende-eeuwse reiziger Albrecht von Haller constateerde immers al scherpzinnig dat de vele schilderijen die te onzent naar de werkelijkheid geschilderd werden ertoe leidden dat de werkelijkheid op een schilderij ging lijken. Tegen deze achtergrond lijkt het mij zinvol om de overigens niet zeer welgedefinieerde noties 'politieke structuur' en 'politieke cultuur' te hanteren als twee invalshoeken om te komen tot een nadere bepaling van ontstaan en groei van 'de Nederlandse identiteit en het Nederlandse identiteitsbesef'. Om in mijn betoog enige helderheid te scheppen, zal ik derhalve niet alleen een onderscheid handhaven tussen beeld en zelfbeeld maar ook, in elke categorie, tussen politieke structuren en politieke culturen. Daarbij volg ik de globale omschrijvingen die vooral de politieke antropologie op dit vlak heeft geleverd, daar zij voor historici als zinvolle methodische en typologische handreikingen kunnen dienen 2 . * Met dank aan dr. M. Evers en dr. A. E. M. Janssen voor collegiale kritiek op een eerdere versie.