InleidingVan der Heijden, Derksen en Egger (2008) breken in hun artikel een lans voor de (her)invoering van psychodiagnostiek 'binnen de psychotherapeutische context'. 'Echte' psychotherapeuten hebben volgens de auteurs te lang een broertje dood gehad aan testen. De meeste psychotherapeuten baseren hun diagnostiek niet op statistische, maar louter op klinische databronnen: 'kijken en praten'. En dat terwijl Paul Meehl decennia lang steeds weer wist aan te tonen dat statistische predictie vrijwel altijd superieur is aan klinische predictie (zie bijvoorbeeld: Dawes, Faust & Meehl, 1989).Ter illustratie van hun standpunt voeren de auteurs de casus van Henk Jansen op, een 36-jarige interim-manager, die na zijn echtscheiding verschillende kortstondige relaties had en sinds een half jaar een nieuwe vriendin heeft. Henk zoekt psychotherapie om er 'achter te komen wat hij in intieme relaties niet goed doet'. Henk wordt tijdens de intakefase, met zijn instemming, aan de MMPI-2 onderworpen. Hij blijkt verhoogd te scoren op de vroegere psychopathische deviatieschaal (inmiddels schaal 4). Zonder bronvermelding stellen de auteurs dat deze uitkomst volgens empirisch onderzoek een 'minimale kans' op een succesvolle psychotherapie voorspelt. Ergo: dankzij het afnemen van de MMPI-2 wordt een potentiële failure voorkomen.ANTON HAFKENSCHEID, klinisch psycholoog-psychotherapeut, is werkzaam bij het Sinai Centrum voor Joodse geestelijke gezondheidszorg en psychotraumabehandeling.