Twenty-seven Dutch adults (ages 20-39) with dyslexia participated in individual in-depth interviews about the way they coped with their life and their disability. The interviews were transcribed verbatim and qualitatively and quantitatively analyzed. Most participants felt a strong impact of the dyslexia on daily life and experienced many educational and career problems. School memories were mostly negative, but family relations were predominantly felt as positive and supportive. Parent-school cooperation was perceived as almost nonexistent. Many respondents reported social and emotional problems, but still perceived themselves as persevering and responsible. Parental support appeared to be a powerful predictor of adult adjustment and well-being. Those with positive elementary school experiences were more accepting of their disability. Some implications for parents and schools are discussed.
The play behavior of 54 four to seven‐year‐old Dutch children in the presence of a standard set of war toys and neutral toys was related to five groups of variables, i.e., parental attitude, possession of war toys at home, the habitual aggressiveness of the child in daily life, the characteristics of the toys themselves, and the play situation. Real object‐ or person‐oriented aggression was rare and was not related to play with the war toys. Suppression of aggression by the experimental situation seemed unlikely. During play, the levels of involvement and fantasy were generally high. Regularly, playful fighting was observed, differentiated as Make‐Believe‐Aggression and Rough‐and‐Tumble. These two Play ‘Aggression’ factors, and Real Aggression, could be predicted from other variables, principally from gender, the influence of session partners, play involvement, type of war toy used and parental attitude.
Op 28 oktober 1992 aanvaardde mr. dr. J. Soetenhorstde Savornin Lohman het ambt van hoogleraar pedagogische en andragogische wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Haar oratie handelde over 'de pedagoog in de rechtszaal'. Als ondertitel koos zij, niet toevallig natuurlijk: 'de poppen aan het dansen'. Soetenhorst probeert in haar rede te verklaren hoe het komt dat zo ongeveer de gehele wereld heenvalt over orthopedagogen die diagnostisch onderzoek doen in gevallen van mogelijk seksueel misbruik. Daarbij wordt de publiciteit en de persoonlijke hetze niet geschuwd, zelfs niet door wetenschappers die gewoonlijk het vakgebied toch meer overwogen en afstandelijker benaderen.Doen de pedagogen het echt zo verkeerd, of is er iets anders aan de hand? In een lezenswaardig en (gelukkig) vaak ook humoristisch betoog gaat Soetenhorst op die vraag in. Het gaat haar duidelijk te ver, pedagogen die seksueel misbruik constateren uit te maken voor door paniek en morele verontwaardiging geleide fanatici. Zeker als de critici vergeten dat er intussen wel degelijk empirisch materiaal is dat de lang onvermoede omvang van het seksueel misbruik, binnen en buiten het gezin, aantoont. Zich baserend op de Franse sociaalfilosoof Girard, de Amerikaanse sociaalpsycholoog Lerner en de Engelse socioloog Stuart Hall, schrijft Soetenhorst de algemene verontwaardiging toe aan een collectief zondebokmechanisme: Wie de fundamenten van de culturele orde aantast (en dat gebeurt in incestzaken, waar immers het gezin, de hoeksteen van de samenleving, in het geding is) kan erop rekenen dat de gemeenschap zich tegen hem/ haar keert. Dit is immers de eenvoudigste manier om het gevaar te bezweren. Dit mechanisme wordt waarschijnlijk ondersteund door een diepgeworteld 'geloof in een rechtvaardige wereld'. De meeste mensen we´ten wel dat de wereld niet zo rechtvaardig in elkaar zit als zij zouden wensen, maar niettemin houden zij dat geloof in stand. Dat doen ze met behulp van tactieken als ontkenning, 'blaming the victim' en het zoeken van een zondebok. De media spelen daarbij een belangrijke rol, omdat ze bij uitstek vertegenwoordigers worden van de 'common sense', waarin het niet meer gaat om de feiten, maar om ieders mening over wat de feiten wel zouden kunnen zijn. Daardoor stoken zij het vuur van de collectieve emoties extra op. Tactieken als ontkenning en de schuld bij het slachtoffer leggen, werken dan niet meer voldoende. De reactie ontlaadt zich dan logischer-
Samenvatting In een effectonderzoek van kortdurende kinderpsychotherapie, gecombineerd met ouderbegeleiding, bij 43 kinderen en hun ouders, bleken vaders een specifieke rol te hebben, niet alleen in hun hoedanigheid als clie¨nten, maar ook als beoordelaars van het eindresultaat van de behandeling. Hoewel vaders (evenals de moeders) gemiddeld vonden dat de kinderen duidelijk waren vooruitgegaan, bleek uit de geringe overeenstemming tussen partners dat beiden eigen criteria hanteerden. De tevredenheid van beide ouders over het verloop van de gehele behandeling stemde beter overeen. Een goede motivatie van vader in de intakefase, en een actieve deelname van de vader aan het behandelingsproces leverde een verhoogde kans op succes. Het belang hiervan lijkt echter door hulpverleners onderschat te worden.In de klassieke literatuur over kinderpsychotherapie kregen de ouders traditioneel weinig aandacht. Als ze al werden genoemd ging dit vooral over hun aandeel in het ontstaan van de problematiek. En in de ouderbegeleiding werden ouders vooral benaderd als clie¨nten die zelf hulp nodig hadden. Omdat het veelal de moeder was die de opvoedingsverantwoordelijkheid gestalte gaf, was het gebruikelijk dat alleen moeders werden begeleid.In haar uitgebreide literatuuroverzicht over de rol van vaders in de ontwikkeling van en psychopathologie bij kinderen, constateerde Phares (1996) binnen de research een algemeen gebrek aan aandacht voor de betekenis van vaders voor het verloop van kinderpsychotherapie. Hoewel het belang van betrokkenheid van vaders vooral in meer recente therapieliteratuur (na 1980) wordt benadrukt, is de research op dit terrein grotendeels beperkt gebleven tot de mediatietherapie en oudergedragstrainingen. Daaruit blijkt geen duidelijk verschil in effectiviteit van de behandeling bij deelname van alleen vader, alleen moeder, of van beide ouders. In gezinstherapie is de kans dat de therapie tot een goed einde wordt gebracht wat groter als de vader zich emotioneel betrokken voelt bij de behandeling, en als deze de therapeut als competent en directief percipieert. Phares kan uit de resultaten van het weinige beschikbare empirisch onderzoek niet afleiden dat vader dan wel moeder een belangrijkere rol heeft in de kindertherapie, of dat beide ouders sterk verschillen wat betreft veranderingen in hun opvoedersgedrag als gevolg van de behandeling.De vroegere 'blame the mother ideology' (Chess, 1964;Caplan & Hall-McCorquodale, 1985) als er problemen zijn met kinderen geldt volgens Phares (1996) nog steeds, zij het in mindere mate. Verrassend is daarbij dat ook het niet deelnemen van vader aan de (gezins)behandeling door veel therapeuten wordt toegeschreven aan een te beperkte motivatie van de moeder. Phares meent daarom dat er wellicht meer aanleiding is, de attitude van therapeuten zelf kritisch te bekijken: zij doen zelf (te) weinig moeite de vader te betrekken in de beginfase van het proces.Thans wordt het door vrijwel alle kindertherapeuten noodzakelijk geacht om naast de therapie van het kind, de ouders te begeleid...
scite is a Brooklyn-based organization that helps researchers better discover and understand research articles through Smart Citations–citations that display the context of the citation and describe whether the article provides supporting or contrasting evidence. scite is used by students and researchers from around the world and is funded in part by the National Science Foundation and the National Institute on Drug Abuse of the National Institutes of Health.
hi@scite.ai
10624 S. Eastern Ave., Ste. A-614
Henderson, NV 89052, USA
Copyright © 2024 scite LLC. All rights reserved.
Made with 💙 for researchers
Part of the Research Solutions Family.