In mijn kanttekeningen bij het depressieprotocol van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, richtte ik mij op de exclusieve rol die e´e´n vorm van psychotherapie ('Programma-gecentreerde Kortdurende Psychotherapie', PKP) als primaire behandelingsvorm van depressie krijgt toebedeeld, en de wetenschappelijke argumentatie waarop die uitverkiezing is gebaseerd.Ten Broeke, Korrelboom en Meyer reageerden op mijn artikel. De redactie van het Tijdschrift vroeg mij op hun reactie te reageren. Dat geeft mij de gelegenheid mijn standpunt toe te lichten op belangrijke punten waar kennelijk verschil van mening of onduidelijkheid bestaat.Eerst enkele opmerkingen met betrekking tot de in het protocol voorgeschreven uniforme kortdurende behandeling van depressie. PKP dient standaard te worden toegepast bij a´lle vormen van niet-psychotische, unipolaire depressie. Het proces van indicatiestelling wordt daarmee beperkt tot de beantwoording van de vraag of er sprake is van de bedoelde vorm van depressie. De persoon van de patie¨nt komt bij deze indicatiestelling dus niet aan de orde. Ik ben van mening dat dit een omissie is en ter verduidelijking van dit standpunt maakte ik gebruik van een verhelderend citaat van Anna Freud. Zij schreef in 1954 dat gelijksoortige of zelfs identieke (lees: depressieve) symptomatologie gebaseerd kan zijn op heel uiteenlopende psychopathologie en dat het laatste, en niet het eerste, bepaalt met welke behandeltechniek een patie¨nt moet worden benaderd.De therapiekeuze hangt niet alleen af van de klachten en symptomen (zoals het depressieprotocol voorschrijft), maar ook van de persoon die de klachten en symptomen heeft, dat wil zeggen van de oorsprong, betekenis en functie van de klachten, de therapiemogelijkheden en therapiewensen van de patie¨nt en zijn relaties met de mensen om hem heen. Voor patie¨nten met gelijksoortige (depressieve) klachten, kunnen daarom verschillende therapievormen aangewezen zijn. Een als vanzelfsprekend voorgestelde noodzaak van psychoanalyse of psychoanalytische therapie voor alle depressieve patie¨nten is even ongenuanceerd als de claim dat voor alle depressieve patie¨nten een kortdurende therapie is geı¨ndiceerd. Voor de ene (depressieve) patie¨nt kan een kortdurende (bijvoorbeeld cognitieve of interpersoonlijke) therapie zijn aangewezen, terwijl voor een andere patie¨nt met soortgelijke (depressieve) klachten een inzichtgevende, misschien ook langdurige, therapie de voorkeur zou kunnen hebben.Ik probeerde dit standpunt aannemelijk te maken (en dat is iets anders dan bewijzen) met enkele klinische voorbeelden. Zo noemde ik het voorbeeld van een patie¨nt die depressieve klachten nodig lijkt te hebben om zich voor desintegratie van de persoonlijkheid te behoeden. In dat geval lijkt een structurerende (en misschien ook medicamenteuze) behandeling nodig. Bij een andere patie¨nt kunnen gelijksoortige depressieve klachten misschien juist aanleiding zijn voor een inzichtgevende therapie, bijvoorbeeld als een bij aanmelding gedepersonaliseerde patie¨nt na twintig therapies...